Jelle Reumer

WETENSCHAP & COMMUNICATIE


Kenniscafé maart: reizen voor de wetenschap

op reis voor de wetenschap

Het reizen zit de mensheid genetisch ingebakken. Ongeveer twee miljoen jaar geleden besloten de achterkleinkinderen van Lucy dat ze de wijde wereld wilden intrekken – en ze verlieten Afrika. Met de naam Homo erectus in hun paspoort hadden ze in korte tijd de gehele Oude Wereld bevolkt. Dat beviel wel, maar na enige tijd kwamen er toeristen. Lieden van het meer opdringere soort die, nu ongeveer tweehonderdduizend jaar geleden, hetzelfde idee kregen en óók Afrika verlieten met de naam Homo sapiens in hun paspoort. Homo sapiens wandelde in korte tijd Europa en Azië door, stak over naar Australië, rende Amerika door tot ze bij Vuurland aangekomen niet verder meer konden en wisten uiteindelijk zelfs Tasmanië, Paaseiland en Schiermonnikoog te bereiken. De mens is een reiziger. Op 20 juli 1969 zette hij voor het eerst voet op de maan. Dat reisje naar onze grote satelliet was niet alleen door expansiedrang en avonturenlust gedreven, maar ook door wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Een reis in naam van de wetenschap.

Zonder reizen was onze kennis van de wereld een stuk moeizamer tot stand gekomen. Zonder dadendrang en hang naar avontuur had de Genuaanse zeebonk Columbus Amerika nooit ontdekt, had de Middelburgse gepensioneerde notaris Jacob Roggeveen het Paaseiland nooit bereikt, had Magelhaen de naar hem genoemde straat niet bezeild en was Darwin nooit van het ouderlijk landgoed vertrokken om de naar hem genoemde vinken te vinden. De aankondiging voor deze avond van het Kenniscafé op de website van De Balie was dan ook toepasselijk opgevrolijkt met twee plaatjes over Darwin: één van zijn schip de Beagle en één van de beroemde vinken, die overigens geen vinken zijn maar sijzen, maar dat terzijde.

Diezelfde Darwin is daarna nooit meer op reis gegaan. Kort na zijn terugkeer in het najaar van 1936 is hij getrouwd, naar Kent verhuisd en daar de rest van zijn ziekelijke leven blijven hangen. De avontuurlijkste reizen die hij nog ondernam waren mijmerende wandelingen over zijn landgoed, elke dag hetzelfde paadje, afgewisseld door een sporadisch bezoek aan een sanatorium voor watertherapie. Wat dat betreft was hij bijna even vastgekoekt aan zijn woonomgeving als de zeepokken die hij gedurende acht jaar bestudeerde, en daarmee zou Darwin eerder gerangschikt moeten worden onder de wetenschappers die níet reisden, dan die dat wel deden. Dit volstrekte gebrek aan reislust weerhield Charles Darwin er niet van enkele van de meest schokkende boeken van de negentiende eeuw te schrijven.

Dat geeft te denken. Het blijkt namelijk helemaal niet nodig om veel te reizen. Ook zonder koffertje en instapkaart kun je de wereld ontdekken. We hebben net de boekenweek achter de rug die het fenomeen reizen en reisboeken tot thema had. Veel schrijvers reisden of reizen wat af, van Alfred Russel Wallace tot Alexander von Humboldt en van Boudewijn Büch tot Redmond O’Hanlon, en daar schrijven ze dan over. Maar noodzakelijk is dat reizen absoluut niet. Neem Karl May. De boeken over Old Shatterhand, Winnetou en Kara Ben Nemsi, waarin de landschapsbeschrijvingen lezen alsof je er als lezer zelf middenin in staat, zijn alle geschreven door iemand die tot dan toe nooit een voet buiten Duitsland had gezet: een kruimeldief annex fantast uit een minuscuul stadje in Saksen. Pas op hoge leeftijd ging Karl May één keertje kijken in het Midden-Oosten en de Verenigde Staten, maar toen waren die spannende reisverhalen allang geschreven.

De bekendste denker die nooit reisde was Immanuel Kant. Deze beroemde Duitse filosoof was geboren in de oostpruisische stad Königsberg, het huidige Kaliningrad, en heeft deze stad nimmer verlaten. Kant was een echte Pruisische zeepok, vastgekleefd aan zijn stek. Om René Gude te citeren, de denker des vaderlands: reizen doe je maar thuis. Er wordt ook wel gezegd: reizen doe je maar in je hoofd. Dat is stukken goedkoper dan een vliegticket of een reis op een onderzoeksschip. Het scheelt bovendien veel fijnstof en CO2-uitstoot, ergernis op luchthavens, gezeik bij de immigrations-balie, slaapgebrek en ander ongemak. Bovendien kun je de reis op elk gewenst moment veraangenamen door het nuttigen van een paar stevige borrels of andere blikveldverruimende versnaperingen, en dan maar schrijven en veel ontdekken. Wat moet dat heerlijk zijn. Maar ja, onze genen werken niet mee, die willen liever op reis, met een verrekijker, een botaniseertrommel of een geologenhamer. En ik moet bekennen: ik heb er zelf ook last van. Van dat reizen, en die borrel ook.

 

 


Kenniscolumn van februari 2014

de bonoboïsering

Voor een bioloog is seks natuurlijk altijd een leuk onderwerp. Dat kan ook moeilijk anders: biologen houden zich beroepshalve bezig met levende wezens, en levende wezens doen nu eenmaal aan seks. Sterker nog: seks is één van de wezenskenmerken van het begrip leven. Dode dingen, zoals een tafel, een boek of een baksteen leven niet, ze planten zich niet voort en doen dus ook niet aan seks. Levende dingen daarentegen kenmerken zich door een paar basale eigenschappen: ze hebben een metabolisme en ze planten zich voort. Meestal kunnen ze ook bewegen, maar dat is dan dikwijls ten dienste van de twee eerstgenoemde functies, om op zoek te gaan naar voedsel en naar een partner om het mee te doen. Metabolisme en voortplanting dus. Twee wezenlijke biologische functies, maar bij de mens zijn die in cultureel vaarwater terechtgekomen. Oeps… dat kan alleen maar fout gaan.

Ons metabolisme komt tot uiting in de voedselopname, de ontlasting en de ademhaling. Over ademhalen is weinig te melden: dat gebeurt gewoon, maar over eten en ontlasten des te meer. Eten is opgenomen in de canon van de hogere cultuur. Er hangen niet of nauwelijks taboes omheen, afgezien van religieuze voedselvoorschriften en van vrijwillige beperkingen zoals het vegetarisme. Maar zelfs voor orthodox gelovigen en fanatieke veganisten is eten meestal een plezierige bezigheid die men en plein public kan verrichten. Eten doe je liefst met meerdere mensen tegelijk. President Obama bood collega Hollande vorige week een staatsbanket aan, een festijn waarbij onze metabole behoeften fijnzinnig worden verweven met etiquette en genot. Het is echte cultuur. Er worden boeken over volgeschreven en tientallen films hebben de eetcultuur als uitgangspunt.

De gebeurtenissen aan het andere eind van het spijsverteringskanaal zijn een andere kwestie. Terwijl in elke film wel wordt gegeten, wordt nooit in beeld gebracht dat het voedsel er na acht tot twaalf uur ook weer uitkomt. Het zich ontlasten uit darm of blaas is een cultureel taboe. Wij doen het geheel teruggetrokken, achter een gesloten deur, niemand mag het zien. Bij de Romeinen had men nog gemeenschappelijke toiletten, waar de mensen genoeglijk op een rij zaten te poepen en te kletsen, maar sindsdien is dat echt voorbij. Wij willen wel zien hoe onze voeding naar binnen gaat, hoe het er uitziet, ruikt en smaakt, en daar boeken over volschrijven, maar daarna houdt het op. Je kunt dat hypocriet noemen, maar wie weet dat het later deze week verschijnende boek van Midas Dekkers (getiteld De kleine verlossing, of de lust van het ontlasten) daar iets aan bijstelt.

Met onze voortplanting is het welhaast nog schizofrener gesteld. Net als bij de eetcultuur kun je geen film zien of geen boek lezen of het onderwerp seks komt er meer of minder openlijk in voor. Iedereen doet aan seks, wij zijn er letterlijk het product van. Maar tegelijkertijd doen we het geheel teruggetrokken, achter een gesloten deur, niemand mag het zien, de taboes zijn onvoorstelbaar groot. Zelfs de Romeinen deden het niet gezellig kletsend met z’n allen op een rij. Maar ze hielden er wel van.

Ik verbeeld me dat de grote problemen die onze maatschappij heeft met seks, met de seksuele moraal, met seksverslaving, met seksgerelateerde criminaliteit, met prostitutie, mensenhandel, verkrachtingen, de pornoindustrie en met gefrustreerde vieze mannen, het gevolg zijn van de taboeïsering van onze voortplanting. De oplossing zou dan kunnen liggen in het voorbeeld van de bonobo. De bonobo, ook wel dwergchimpansee genoemd, is onze meest verwante neef in het dierenrijk. De bonobo is seksueel ongeremd, er zijn geen alfamannetjes en geen taboes en dat maakt de bonobomaatschappij tot een uiterst plezierige. Terwijl wij mensen dertig keer per dag aan seks dénken, dóen de bonobo’s het dertig keer per dag. Ruzies worden beslecht met een nummertje, kennismakingen lopen uit op geflikflooi. Met welk geslacht maakt niet uit. In de bonobomaatschappij kent men geen seksgerelateerde criminaliteit. Om seks uit de taboesfeer te halen, kunnen we dus maar beter een voorbeeld nemen aan onze evolutionaire neven en nichten. De oplossing van de problemen is de bonoboïsering van onze moraal. Doe het!