Jelle Reumer

WETENSCHAP & COMMUNICATIE


De kick van het heelal

Maandag 18 mei was er weer een Kenniscafé in De Balie met (o.a.) André Kuipers, over  – uiteraard – het heelal. Een onderwerp dat als een zwart gat aandacht, interesse en geld aanzuigt, en terecht. Hier mijn slotcolumn:

Het heelal is onmetelijk. En vooral: onbegrijpelijk voor gewone zielen als u en ik, op een doodenkele uitzondering na, zoals Stephen Hawking of Robbert Dijkgraaf – en eerlijk gezegd zou je je kunnen afvragen of deze wetenschappers het zelf wel helemaal snappen. Alleen al ogenschijnlijk simpele begrippen als de Big Bang, of de vraag of er maar één universum is of dat er wellicht een heleboel universums zijn (een multiversum) worden verschillend geïnterpreteerd en uitgelegd. Ik weet dat je er het normale denkpatroon niet op los kunt laten, net als dat geldt voor het allerkleinste, waar bijvoorbeeld een elektron ergens is en tegelijkertijd niet is en geen deeltje is en geen golf maar deeltje en golf tegelijk, of beter: het deeltje openbaart zich als de kans dat je het aantreft en is pas aanwezig als je het waarneemt en anders niet. Kunt u mij nog volgen? Lees anders maar Martijn van Calmthouts Echt Quantum, voor een paar van zulke overwegingen die de bochten in je prefrontale cortex in wanhoop nog wat extra laten kronkelen.

Zulke letterlijke hersengymnastiek biedt ook het heelal. Ik heb intussen begrepen dat je niet behoort te vragen wat er vóór de Big Bang was, zoals je ook niet kunt vragen wat zich ten Noorden van de Noordpool bevindt. Niks namelijk. Dat zou ook betekenen dat de grens van het heelal, die feitelijk hetzelfde is als de Big Bang, geen grens is met iets wat zich daarachter bevindt, omdat zich daar niks achter kán bevinden. Omdat er niks vóór de Big Bang is, behalve natuurlijk als je ervan uitgaat dat er helemaal geen Big Bang was. Dit alles leidt tot drie constateringen. De eerste is dat er een niet onaanzienlijk aantal astronomen bestaat die het hele Big Bang concept onzin vinden. Onze eigen professor Erik Verlinde bijvoorbeeld. De tweede is dat er, indien er niks voorbij de rand van het heelal is, er ook geen andere heelallen kunnen bestaan en dus ook geen multiversum. Je moet je dus kunnen voorstellen dat iets er niet is dat er wel is, als u begrijpt wat ik bedoel.

De derde constatering werd ooit gedaan door de Franse filosoof Jean-Claude Carrière. Hij schreef dat als je goed gaat nadenken over de onmetelijkheid en onbegrijpelijkheid van het heelal, je onmiddellijk ophoudt je ooit nog te scheren. Dat is een interessante gedachte. Het illustreert op schitterende wijze onze onmetelijke nietigheid, en de zinloosheid van het bestaan en het leven. Een andere wijsgeer merkte op dat het leven niet meer is dan een ultrakorte lichtflits temidden van de oneindige duisternis die eraan voorafgaat en er op volgt. Zo bezien is het heelal een tomeloze leegte waarin een eeuwige duisternis heerst. Af en toe borrelt er een sterrennevel, ontploft er een supernova, soms implodeert een ster, knalt er een meteoriet op een planeet of kruipt er een kuiken uit een ei. Of scheert iemand zich. Dat is alles. Duisternis. Stilte. Kou. Hitte. Leegte.

En temidden van al die niksigheid draait een piepklein miniplaneetje zijn rondjes om een middelmatig grote ster, en op dat klontje is ooit leven ontstaan, eerst eencellig en toen meercellig en toen intelligent en dat heeft er toe geleid dat er vanavond een honderdzeventigtal mensen in een zaaltje zit te luisteren naar de avonturen van een astronaut. Zowel die mensen als die astronaut als zelfs het hele zaaltje bestaan uit atomen die meer dan 13 miljard jaar geleden zijn ontstaan en die nu hééél even hééél toevallig zijn samengekomen in de vorm van die handvol mensen, en over honderd jaren zijn al die atomen die ons nu vormen weer opgenomen in die planeet of de atmosfeer en een deel is zelfs het heelal ingedampt, voor eeuwig op weg naar nergens.

Maar bij de pakken gaan neerzitten helpt ons zeker niet verder, dus ik ga me morgen toch maar gewoon scheren.

 


De overeenkomst tussen fijnstof en een ijsberg

Op 20 april was er weer een Kenniscafé, dit keer over fijnstof.

Fijnstof is een verzamelwoord voor allerhande partikeltjes die in de lucht zweven en die we inademen terwijl we het niet kunnen zien. Het is net gas, maar dan toch een vaste stof. Vast gas. Soms vindt men het fijn, dat fijnstof. Miljoenen mensen zijn volledig verslaafd aan het inademen ervan. We noemen ze rokers. Al vele decennia weten we dat deze vorm van fijnstofinademing funest is voor het welbevinden, maar dankzij vilein lobbywerk van de fabrikanten van de fijnstofproducerende genotsartikelen heeft het lang geduurd voordat het roken aan banden werd gelegd. Nu kun je van een kettingroker nog zeggen ‘eigen schuld, dikke bult’, maar voor de onvrijwillig meerokende omstanders gaat die vlieger niet op. Die kon wel aan het vaste gas.

Dat onzichtbare, dat is het grootste probleem. Gevaren die je kunt zien, zijn overzichtelijk, die snapt een mens. Een spookrijder, een salafist met een kalashnikov, een ijsberg voor de boeg van de Titanic of een ratelslang in Arizona zijn levensgevaarlijk, dat kun je zien. Daar valt niets te ontkennen.

En daar hebben we meteen de twee grootste problemen van het fijnstof te pakken: de onzichtbaarheid en de ontkenning. De onzichtbaarheid is een kenmerk van het ware gevaar. Dwarrelende asbestvezeltjes waar je een nare kanker van krijgt zijn onzichtbaar. UV-straling waar je huid van naar de knoppen gaat en radioactieve straling waarvan kikkers zes poten krijgen onttrekken zich aan simpele waarneming met het blote oog. De nieuwste loot aan deze stam zijn de neonicotinoïden. Het risico is dan een wat-niet-weet-wat-niet-deert reactie. Je gaat tenslotte niet acuut dood aan het verzagen van een eternieten golfplaatdak of van het eten van een maiskolf met neonico’s.

En dan is er de ontkenning. Hoezo is roken gevaarlijk? De tabakslobby heeft harde onderzoeksresultaten tientallen jaren afgedaan als onbewezen lariekoek. Exact dezelfde reactie stond onlangs in de krant over dat bijengif: Bayer beweerde glashard dat al die insecten en vogeltjes best aan iets anders dan de neonico’s kunnen zijn doodgegaan. Van asbest was al in 1931 bekend dat het gevaarlijk was, in 1969 promoveerde een Nederlandse arts op het grote gevaar van asbest. Dat leidde tot een verbod op het gebruik van asbest in – hou je vast bij deze snelheid – 1993, een kwart eeuw later. Er zijn over geringere schandalen parlementaire enquêtes gehouden.

Er is nog een derde probleem: de verhyping. Die leidt daarna weer tot bagatellisering. De verhyping is dat iets een hype wordt en dat dan later blijkt dat het een stormpje in een glas water was. In de jaren zeventig was het einde der wereld nabij door de zure regen en het Waldsterben. Met foto’s van een paar dode Tjechische bomen die pal naast een vuilverbranding stonden werd ons flink schrik aangejaagd. Uiteindelijk war das Wald gar nicht gestorben, en de milieubeweging meteen belachelijk gemaakt. Hypes komen en gaan weer, op de golven van de media-aandacht. Het is net als met de zogenoemde modeziekten, die je ziet komen en gaan met het redactiebeleid van Libelle en Margriet: bekkeninstabiliteit bij zwangeren, de whiplash van automobilisten zonder goede hoofdsteun; en ook over ADHD, ik voorspel het u, heeft over vijf jaar niemand het meer.

Met dat jammer genoeg onzichtbare fijnstof kan het in theorie nog alle kanten op gaan. Maar gelukkig produceren Bayer of Philip Morris het niet en valt er voor de industrie dus weinig te bagatelliseren. En gelukkig is het meer een onderwerp voor de gewone krant dan voor de damesbladen en zal het probleem niet als een hype weer uitdoven. Fijnstof, dat vaste gas, is echt die ijsberg waar de Titanic op afstoomt, en wij: wij moeten voorkomen dat wij het orkest worden dat dan vrolijk doorspeelt.