Jelle Reumer

WETENSCHAP & COMMUNICATIE


De anderen (zijn eng!)

Maandag 18 januari was weer het eerste Kenniscafé in De Balie. Thema: De anderen (Les autres, van Sartre, dus). Wij en zij. Dit was mijn slotcolumn:

Je kunt de wereld om je heen alleen maar waarnemen met behulp van je zintuigen: je kunt horen, zien, ruiken, voelen, proeven en af en toe nog wat intuïtiefs hebben. Die zintuigen, die bevinden zich in of aan ons eigen lichaam. Dientengevolge is iedereen het centrum van zijn of haar eigen universum. Dat kan niet anders. Ik sta hier en jullie in de zaal zitten daar. En daar is niet hier. Daar is ergens anders. Het wordt nog ingewikkelder omdat er mensen in verschillende soorten van ‘daar’ zijn: het dichtbije daar zoals de mensen die vanavond in de Balie zitten, het verre daardere daar zoals de mensen die nu in Syrië worden weggebombardeerd, en het volkomen onzichtbare allerdaarste daar zoals de ons onbekende bewoners van een ons onbekend dorpje in de verre binnenlanden van Brazilië. Hoe verder van hier, dus hoe daarder, hoe minder we ermee te maken hebben of willen hebben. Ik ben ik en de anderen zijn de anderen, en hoe verder weg die anderen, hoe groter hun daarheidsfactor en hoe geringer onze betrokkenheid. Het bewijs voor deze stelling zal worden geleverd wanneer er vanavond in deze zaal iemand een hartstilstand krijgt: dan komen we in actie. We bellen de ambulance en gaan reanimeren. Als er vanavond iemand in Kerkrade van zijn stoel valt vinden we dat hooguit zielig – als we het al vernemen (behalve wanneer het toevallig een familielid is) en een hartstilstand in dat Braziliaanse jungledorpje interesseert hier niemand iets. Die mensen zijn het daarst. Je kunt je moeilijk overal om bekommeren.

Behalve de daarheidsfactor speelt een tweede aspect mee: het grot-effect. Daartoe moet ik even gebruik maken van een twijfelachtige truc die biologen en ethologen wel vaker hanteren: we gaan terug naar de savanne waar de mensheid is ontstaan en de grotjes waarin we toen leefden. Op die plek is het wij en zij, het hullie en zullie ontstaan. Wíj wonen in deze grot hier, zullie in die grot daar. En zullie zijn niet te vertrouwen, want ze willen ons eten jatten, onze jachtgronden betreden, onze vrouwen ontvoeren en er daarna nog wat vunzigs mee doen ook. Zullie zijn eng. Die lui in die grot daar kun je maar beter wantrouwen. Dieven zijn het, testosteronbommen. Dat is het grot-effect.

De optelsom van de daarheidsfactor en het grot-effect is het onderwerp van dit Kenniscafé. We zitten ermee opgescheept. Het zit in onze genen. Het is onze biologie. Je kunt er met de beste wil van de wereld niks aan doen. Dat geconstateerd hebbende blijken er drie manieren om ermee om te gaan.

De eerste manier is de fascistische. Die gaat ervan uit dat iedereen die van ‘daaro’ komt, oftewel uit een andere grot dan de onze, onbetrouwbaar is en maar het beste figuurlijk of letterlijk kan worden geëlimineerd. Het resultaat is gesloten grenzen, prikkeldraad, concentratiekampen, landmijnen en een levendige handel in wapentuig om hun uitroeiing te bespoedigen. Niet zo prettig allemaal.

De tweede manier is de socialistische. Die gaat ervan uit dat iedereen gelijk is en dat we iedereen moeten vertrouwen en dat alle mensen onze broeders zijn. Het resultaat is onbezonnenheid en de conclusie dat we best 200.000 vluchtelingen kunnen opvangen. En als er dan nog meer hierheen komen dan is dat ook maar zo en zien we wel weer. Niet zo handig allemaal.

De derde manier is de biologische. Dat is de erkenning dat de daarheidsfactor en het grot-effect reëel bestaande factoren zijn waar je maar beter rekening mee kunt houden, in combinatie met compassie en medemenselijkheid. Maar dat is natuurlijk niet zo eenvoudig. Het lijkt mij een grote uitdaging voor filosofen, wetenschappers, beleidsmakers en politici om hier eens goed over na te denken. De andere twee manieren zijn respectievelijk walgelijk en onwerkbaar, dus veel keus is er niet. De biologie kun je niet zomaar even uitschakelen, dus doe er wat mee.