Jelle Reumer

WETENSCHAP & COMMUNICATIE


Afval, weg ermee!

Het Volkskrant Kenniscafé in De Balie ging deze maand over afval. Bestaat het of niet? Een heikel onderwerp. Dit was mijn slotcolumn.

Ze noemen het eufemistisch Les fleurs du Sahel, bloemen van de Sahel, de miljoenen kleurige plastic zakken die grote delen van Afrika opvrolijken. Eenmalig gebruikt en daarna weggegooid, vallen ze ten prooi aan de wind, die de zakken meevoert totdat ze ergens aan de stekels en takken van bomen en struiken blijven hangen. Het lijkt dan alsof die in bloei staan. Ook in ons eigen land is dit lang een probleem geweest. Overal kreeg je van die dunne zakjes uitgereikt, dikwijls gestreept als een gevangenispak en steevast in de vorm van een ouderwets mouwloos hemdje. Tegenwoordig zijn ze grotendeels verboden. Alleen op de markt wordt de vis er nog in verpakt, voorlopig althans.

Dat in ons land het gebruik van plastic tassen en hemdtasjes tenzij je ervoor wilt betalen is verboden, is zowel een godswonder als een bizarre polderoplossing. De plastictasjesfabrikanten schreeuwden destijds moord en brand, met argumenten als de werkgelegenheid en dat papieren tasjes ook milieubelastend zijn. Het godswonder is dat er toch een verbod door het parlement kwam, ook al is het geen echt verbod, want als je tien cent betaalt, krijg je alsnog een plastic tasje. Pecunia non olet in de polder.

Nee, dan Kenia. Daar zijn alle plastic tassen en tasjes verboden, op straffe van draconische geldboetes; tot 35.000 euro of één à twee jaar achter de tralies. Men gebruikte alleen al in  Kenia 24 miljoen plastic tasjes per maand. Soms werden ze éénmalig hergebruikt; bij gebrek aan een toilet kon je er je ontlasting in deponeren en het dichtgeknoopte tasje met inhoud daarna over het tuinhek de straat op, of de rivier in, slingeren. De bloemen van de Sahel worden goed bemest.

Costa Rica heeft, ook deze zomer, al het wegwerpplastic verboden. Van wegwerpbestek tot vleeswaarbakjes en PET-flessen, allemaal verboden. Kijk, dat gaat nog ergens op lijken.

Maar nu Nederland. Een kind snapt dat er een eind moet komen aan het ongebreidelde gebruik van al dat plastic. Dat er hoognodig statiegeld moet worden geheven op flesjes en blikjes. Maar de Tweede Kamer draalt, hakt geen knoop door, laat een door de frisdrankindustrie betaald onderzoek doen door de commerciële Wageningen Universiteit, laat dat na terechte ophef nog eens overdoen door Delft, zal dat laatste rapport, dat overduidelijk aantoont dat statiegeld wel degelijk helpt, ongetwijfeld in een diepe la leggen waar het nooit meer uitkomt. Want ja, de werkgelegenheid van de plasticflesjes en -zakjesfabrikanten, ai, ai, ai.

Nederland moet zich schamen. Waarom kan hier niet wat in ontwikkelings-landen als Kenia en Costa Rica en Niger en nog een aantal andere wel kan? Soms valt te betreuren dat Nederland geen ontwikkelingsland is, dan was de wetgeving een stuk sneller geregeld. Die hele pro-plastic en anti-statiegeldlobby moet in een flinke plastic zak worden gestort, en die dan dichtgeknoopt en over het nationale tuinhek geslingerd, de Keniaanse stront achterna. Weg met die shit!

(Voor wie het hele Kenniscafé wil terugzien deze link)

 

 

 

 


krakflatsers en flatskrakkers

In augustus had ik deze, ietwat persoonlijke, column gemaakt voor Vara’s Vroege Vogels.

Krakflatsers en flatskrakkers

U kunt het op de radio uiteraard niet zien, maar achter deze microfoon zit een herboren columnist. Het laatste half jaar werd ik geteisterd door een versleten heup, maar een maand geleden heeft een bekwame orthopeed mij voorzien van een splinternieuwe bionische schokbreker van staal, nylon en keramiek. Een verademing. Het hele gedoe gaf aanleiding tot gedachten over zaken als ons lijf en de kwetsbaarheid ervan, maar vooral over de buitengewoon gecompliceerde wijze hoe wij gewervelden in elkaar steken. Neem nou dat skelet, vele tientallen botten en botjes die met z’n allen steun en bescherming verschaffen. Stel je voor dat een mens geen geraamte zou hebben. We zouden als een vijftig, zestig, zeventig kilo zware en vormeloze blob vlees op de grond liggen, nauwelijks in staat tot bewegen. We zouden veroordeeld zijn tot een troosteloos bestaan als een enorme zeeanemoon, geheel afhankelijk van wat er toevallig aan ons voorbij zou vliegen of lopen. Een eenvoudige hand met spieren, pezen en botjes om een mug een klap te geven of om te kunnen krabben waar het jeukt, zou ontbreken.

In de loop van de evolutie is het verschijnsel skelet meerdere malen ontstaan. De twee belangrijkste modellen die nog altijd leverbaar zijn, zijn het exoskelet dat aan de buitenkant van het beest zit, en het endoskelet dat aan de binnenkant zit. Bij een exoskelet heeft het dier een pantser en zitten de spieren daar binnenin, en bij een endoskelet is dat andersom, daar zitten de spieren aan de buitenkant en het geraamte van binnen.

Een goede vriend van mij, onlangs gepensioneerd als biologieleraar aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam, bedacht twee werkelijk beeldende termen om het onderscheid tussen exo- en endoskelet nooit meer te vergeten: krakflats en flatskrak. Stel dat een olifant per ongeluk op een dier stapt met een exoskelet, een kreeft bijvoorbeeld. Je hoort dan eerst de ‘krak’ van het brekende skelet en vervolgens een ‘flats’ als gevolg van de geplette spieren en organen. Bij een dier met een endoskelet, bijvoorbeeld een pad of een rat, hoor je eerst ‘flats’ en pas daarna ‘krak’. Zo onderscheidt hij het dierenrijk simpelweg in krakflatsers en flatskrakkers. Subliem.

De krakflatsers waren er het eerst. Al tijdens het Cambrium, ruim een half miljard jaar gelden, kropen trilobieten over de zeebodem en zwommen enge garnaalachtige roofdieren in het lauwe zeewater. Dat waren toen al volledig ontwikkelde krakflatsers. Het zou nog enkele tientallen miljoenen jaren duren aleer de eerste vissen met graten waren ontstaan, en daarmee de flatskrakkers. Sindsdien is het in principe zo gebleven.

De natuur heeft twee keer geprobeerd om het principe te verbeteren. De eerste poging is geslaagd en heeft ons de schildpadden opgeleverd, wat feitelijk krakflatskrakkers zijn want ze hebben om hun zachte delen heen weer een pantser ontwikkeld. De tweede poging waren middeleeuwse ridders met hun ijzeren harnas. Het waren ook krakflatskrakkers, maar omdat het bezit van een harnas nooit genetisch of epigenetisch is vastgelegd, is dit geen evolutionair succes gebleken en zijn ze vervolgens weer uitgestorven.

Ook wij mensen zijn flatskrakkers. Als dat andersom was geweest, had het mooie vak van orthopedisch chirurg nooit kunnen ontstaan. Dan was een uitdeukbedrijf met een blikopener en een popnageltang voldoende geweest om mij van een nieuwe heup te voorzien.