“Ik wil een pleidooi houden voor de Natuur, voor wildheid en absolute vrijheid, en deze plaatsen tegenover burgerlijke vrijheid en beschaving. Ik wil de mens niet beschouwen als lid van de samenleving maar als bewoner, die deel van en één met de Natuur is. Ik wil mijn standpunt zonder voorbehoud en zo radicaal mogelijk duidelijk maken, want verdedigers van de beschaving zijn er genoeg: de predikant, het schoolbestuur – en ook u allen hier aanwezig is dat toevertrouwd.”
(…)
“Het Westen waarover ik spreek, is alleen maar een andere naam voor het Wilde; en wat ik heb willen zeggen, is dat in Wildheid het behoud van de wereld ligt.”
(…)
“Afgelopen november maakten we op een dag een prachtige zonsondergang mee. Ik wandelde in een weide waar een beek ontsprong, toen de zon ten slotte, vlak voor hij onderging, na een koude, grijze dag, een wolkenloze laag aan de horizon bereikte, en het allerzachtste, helderste ochtendzonlicht op het droge gras viel, op de stammen van de bomen aan de tegenovergelegen horizon en op de bladeren van de struikeiken op de helling, terwijl onze lange schaduwen zich naar het oosten over het gras uitstrekten, alsof we de enige stofdeeltjes in zijn stralen waren. Het was een licht zoals we het ons vlak daarvoor niet eens hadden kunnen voorstellen, en de lucht was ook zo warm en kalm dat er niets meer hoefde te gebeuren om van de weide een paradijs te maken. Toen we bedachten dat dit niet een uitzonderlijk verschijnsel was dat nooit weer zou plaatsvinden, maar dat het altijd weer, een oneindig aantal avonden zou plaatsvinden en het ook het jongste kind dat met ons liep zou opbeuren en vrolijk maken, was het nog schitterender. De zon gaat onder boven een oude weide, waar geen huis te zien is, met alle glorie en pracht waarmee hij steden overlaadt, zoals hij misschien nooit eerder is ondergegaan – daar laat een enkele blauwe kiekendief zijn vleugels vergulden, een muskusrat kijkt uit zijn hut, en in het midden van het drasland begint een zwartgeaderd beekje net te meanderen en wentelt traag om een vermolmde boomstronk. Zonder enige rimpeling of geruis te horen, wandelden we in zo’n zuiver en helder licht dat de dorre grassen en bladeren zo zacht en sereen verguldde, dat het was alsof ik nog nooit in zo’n gouden vloed had gebaad. De westkant van elk bos en elke helling lichtte op als de grenzen van het Elysium, en de zon op onze rug voelde aan als een vriendelijke herder die ons tegen de avond naar huis dreef. Zo kuieren wij naar het Heilige Land, tot de dag dat de zon helderder zal schijnen dan ooit, en onze geesten en onze harten zal verlichten, en onze levens zal beschijnen met een ontwakend licht, zo warm, zo sereen en goudkleurig als op een oever in de herfst.”
Dit waren achtereenvolgens de openingszin, de beroemde zin over Wildness (“in Wildness is the preservation of the World”), en de slotalinea, het prachtige coda met de zonsondergang uit Henry David Thoreau’s essay Walking, dat nu onder de titel Wandelen in Nederlandse vertaling is verschenen bij de Historische Uitgeverij (isbn 9789065540997). De vertaling is voorzien van een voorwoord van Norbert Peeters en een duidend nawoord van mijzelf. Het is een prachtig boekje geworden!
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.