Jelle Reumer

WETENSCHAP & COMMUNICATIE


De Snuiters zijn gearriveerd!

Het eerste exemplaar van De snuiters (anatomie en gedrag van de Rhinogradentia) is uitgereikt aan Bibi Dumon Tak tijdens een genoeglijke bijeenkomst in Het Natuurhistorisch te Rotterdam. Ik las daarbij het beroemde gedicht voor van Christian Morgenstern over het Nasobeem. Dit vers inspireerde Stümpke / Steiner tot het schrijven van zijn monografie over de Rhinogradentia.

Met trage pas, niet heel gezwind,

en in gezelschap van zijn kind,

schrijdt op zijn neus het nasobeem.

Hij staat in Winkler Prins noch Brehm,

en evenmin in de Larousse,

en ook in Brockhaus staat hij niet.

Zijn eerste openbaring kwam pardoes

tot stand dankzij mijn lied.

Op zijn neus, niet heel gezwind,

(zoals gezegd) en niet alleen,

maar in gezelschap van zijn kind,

schrijdt sindsdien het nasobeem.

Het boek is in de boekhandel te koop (o.a. hier en hier), en kost 17,95 euro.


Long time no see

Ik ben een tijdje niet heel actief geweest op mijn site. Daar gaat verandering in komen. Volgende week verschijnt mijn nieuwe boek De snuiters! Eigenlijk is het niet mijn eigen boek, want het is geschreven door Harald Stümpke (een pseudoniem van de Duitse hoogleraar zoölogie Gerolf Steiner). Het is al meer dan een halve eeuw geleden verschenen, in het Duits, en het gaat over een fictieve diergroep, de Rhinogradentia, die tot voor kort voorkwam op een thans verdwenen archipel in de Stille Oceaan. Alles in het boek is verzonnen, maar op een zodanige wijze dat het echt zou kunnen zijn. Ooit zijn er vertalingen van verschenen in het Engels, Frans, Italiaans en Japans, maar een Nederlandse vertaling van dit waanzinnig leuke boek over de evolutie van de Rhinogradentia – de Snuiters- was er niet. Om die reden heb ik besloten er een Nederlandse vertaling van te maken, en het boek te voorzien van een inleiding waarin onder andere de serieuze wetenschappelijke aspecten en de literaire positie van het nonsensverhaal worden uitgelegd. Op 25 maart neemt Bibi Dumon Tak het eerste exemplaar in ontvangst.

Zie hier op de website van Uitgeverij Lias voor meer informatie. Wordt vervolgd!


Pol – pollen – pollens!

Excuus, ik ben een tijdje uit de lucht geweest. Maar niet inactief gelukkig – het leven gaat door. Nog altijd iedere week een rubriek in Trouw, een keer per maand in Vroege Vogels, en ik werk aan een nieuw boek. In februari werd ik een keer – geheel onverwacht – ontzettend snotterig na een wandeling. Hooikoorts! Er zat pollen in de lucht. Of is het: er zaten pollen in de lucht. Pollens! (dixit Jef van Oekel): daar zat een column in.

Pollen is een hagelslagwoord

Het hooikoortsseizoen is weer losgebarsten. Ik heb er zelf gelukkig weinig last van, maar liep toch op 24 februari, precies tijdens de piek van het elzenstuifmeel, na een wandeling bij een Utrechts fort een halve dag te snotteren. Kort daarna kwam het bericht dat een studie was gepubliceerd die een mogelijk verband legde tussen de pollenpieken en de bevattelijkheid voor covid-19. Geen direct verband, zo werd meteen opgemerkt, maar er is wel een correlatie, en men vermoedt nu dat het stuifmeel dat op de slijmvliezen neerslaat het virus meer kans geeft om zijn slag te slaan. Maar daar wil ik nu het niet over hebben, want ik heb naast een interessant gezondheidsprobleem ook een leuk taalkundig probleem geconstateerd.

Het gaat daarbij om het woord pollen. Pollen is stuifmeel. Maar pollen is ook een raar woord, dat door de uitgang -en de indruk wekt dat het een meervoudsvorm is. Van pol dus. Maar dat is het niet. Pollen is namelijk een hagelslagwoord. Een hagelslagwoord, waarvan hagelslag de naamgever is, is een woord dat alleen in het enkelvoud bestaat maar een meervoud uitdrukt. Hagelslag is een grote hoeveelheid kleine bruine chocoladesliertjes. Je kunt een pak hagelslag kopen. Maar één zo’n chocoladedingetje heeft in feite geen naam, je kunt eigenlijk niet zeggen: één hagelslagje. Thuis gebruiken we altijd het woord pummetje, en strooien we pummetjes op de boterham.

Er zijn best veel hagelslagwoorden. Regen bijvoorbeeld, dat is niet het meervoud van reeg; en het bestaat uit druppels. Ook sneeuw, zand en grind zijn hagelslagwoorden, enkelvoud maar als spul bestaat het uit vlokken, korrels of steentjes.

Bij pollen doet zich hetzelfde verschijnsel voor, dat het handigst is uit te leggen door het synoniem ervan te gebruiken: stuifmeel. Je spreekt niet over één stuifmeeltje, maar van stuifmeelkorrels. Zo zijn er dus ook pollenkorrels. Er zijn elzenpollenkorrels en graspollenkorrels, die bij elkaar het elzenpollen en het graspollen vormen.

En nu wordt het nog leuker. Graspollen in de betekenis van grasstuifmeel is enkelvoud, maar er bestaat ook een meervoudsvorm graspollen. Dat is het meervoud van graspol. Een graspol is een kluit gras met worteltjes en een klont aarde eraan, dat een voetballer bij een verkeerd uitgevoerde sliding uit de grasmat losschopt. Met een beetje sportief geweld kan zo’n graspol zelfs door de lucht vliegen.

En nóg weer leuker wordt het wanneer je in de krant leest of op de radio hoort dat er veel graspollen in de lucht zíjn, in plaats van dat er veel graspollen in de lucht ís. Ik zie dan in gedachten al die pollen gras, met wapperende groene sprietjes en afbrokkelende kluiten zwarte grond eraan door de lucht vliegen. Ik weet het, het is een vorm van taalkundig mierenneuken, maar juist aan dat soort kleinigheden kun je een hoop plezier beleven.

En nu maar hopen dat het pollenseizoen snel voorbij is en dat het af en toe lekker gaat regenen, dat is bijna overal goed voor. Fijne zondag verder, en als u gaat wandelen: blijf op de paden en nies vooral in uw elleboog.

Hatsjie!


Pleidooi voor de taxonomie

Onlangs bestond Naturalis (voluit Naturalis Biodiversity Center) 200 jaar. Ons nationale natuurhistorische museum werd in 1820 opgericht door koning Willem I. In bijzijn van zijn verre nazaat koning Willem Alexander werd het jubileum grotendeels online en coronaproof gevierd met een interessant programma, het Gala van de Biodiversiteit. Ik las daarbij een column voor waarin ik een lans brak voor de taxonomie:

“Dit is het Gala van de Biodiversiteit, een feest gewijd aan een containerbegrip. Biodiversiteit is zo’n term waarover iedereen wel een vaag idee heeft maar die niemand in één kernachtige zin kan definiëren. Ja, iets met alle dieren, en alle planten ook natuurlijk, en dat biologen het heel belangrijk vinden en dat het behouden moet worden, dat ook, maar daar zorgt het Wereldnatuurfonds gelukkig voor. Om grip op het containerbegrip te krijgen moet het worden gekwalificeerd en gekwantificeerd. Wat hebben we allemaal en in welke hoeveelheden? – en deze vragen moeten in díe volgorde worden beantwoord, zodat we eerst weten dat dat donkere harige beest een berggorilla is om vervolgens vast te stellen dat er nog maar duizend van in het wild leven en dat dat wel erg weinig is.

Om te weten waarover we spreken is in de achttiende eeuw de taxonomie uitgevonden, de bezigheid om iedere soort van een naam te voorzien. Natuurlijk gebeurde dat benoemen van plant en dier al eeuwen lang, maar gewoon in de landstaal en in iedere taal werden en worden de soorten met een ander woord aangeduid. Om aan die Babylonische toestand een eind te maken, begon de Zweedse natuurvorser Carolus Linnaeus met zijn biologische boekhouding in potjeslatijn. Overigens niet met als hoofddoel om te communicatie tussen biologen te vergemakkelijken maar om een veel minder praktische reden, namelijk het doorgronden van de Schepping. Alle soorten die op aarde voorkwamen, waren rechtstreeks en onveranderd afkomstig van het Scheppingsmoment en door al die soorten te boekstaven, moest het mogelijk zijn om de bedoeling van de Schepper te begrijpen. Aan het eind van zijn leven had Linnaeus ongeveer 18.000 planten en dieren van een wetenschappelijke naam voorzien.

We zijn nu tweeënhalve eeuw verder. Over de Schepping wordt inmiddels in brede kring anders gedacht, die noemen we nu de biodiversiteit – en de onveranderlijkheid ervan is sinds 1859 vervangen door de evolutie. De 18.000 soorten die in 1766 van een naam waren voorzien, zijn nu uitgebreid tot naar schatting twee miljoen taxa, met misschien nog zo’n acht miljoen vooralsnog onbeschreven soorten te gaan. Werk aan de winkel dus.

Nothing in biology makes sense if not seen in the light of evolution’ schreef de botanicus Dobzhansky in 1973. Ik wil daar graag aan toevoegen dat nothing in evolution and in biodiversity makes sense if not seen in the light of taxonomy. Want hoe kun je ergens iets van vinden als je niet weet waarover je spreekt, zoals een sportverslaggever een volstrekt zinloos beroep uitoefent als hij de namen en de rugnummers van de voetballers en de wielrenners niet kent. Om de biodiversiteit te doorgronden en de toenemende teloorgang ervan te kunnen kwantificeren is om te beginnen nodig dat we de soorten kennen. Nog vele miljoenen wachten op beschrijving. Insecten, mijten, rondwormen, springstaarten, vissen, kwallen, varens, mossen, diatomeeën, radiolariën. En de hele rest. Aan het werk dus. Eigenlijk is dit Gala zonde van de tijd, het kost een hele middag waarin de taxonomen van Naturalis zeker vijf nieuwe soorten hadden kunnen beschrijven.

Zelf ben ik paleontoloog. Ik beschrijf soorten die al zijn verdwenen, opgelost in de mist van het verleden, soorten die in de loop der tijd uit de voortdenderende trein van de evolutie zijn gevallen, gesprongen of geduwd en er niet meer zijn, van trilobiet tot Trix en trekduif. Er is veel verloren gegaan en as we speak sterven er meer soorten uit dan de taxonomen kunnen bijhouden. Die trend moet omgedraaid. Er moet minder worden uitgestorven en meer beschreven. Want dit Gala is leuk en biodiversiteit is belangrijk, maar alleen dankzij taxonomen weten we waarover we praten.”


Kijk waar je loopt!

Deze week heb ik de volledig vernieuwde tekst en 228 afbeeldingen voor de tweede, vermeerderde druk van Kijk waar je loopt! naar de uitgever gestuurd.

Kijk waar je loopt! gaat over fossielen die in de (voornamelijk) Nederlandse steden gevonden kunnen worden in stoepen, stoepranden, gevels, bordessen en vloeren van o.a. winkelcentra. Er is een grote rijkdom aan fossielen uit diverse geologische tijdvakken, variërend van sponzen en schelpen tot ammonieten en koralen, en zelfs een enkele eencellige. De afbeeldingen geven fossielen weer uit Groningen, Middelburg, Maastricht, Utrecht, Amsterdam, Den Haag en een boel andere steden. Maar ik ben niet overal geweest. Er zijn dus vast nog mooie exemplaren te vinden van de spons Asteractinella, van een schelpachtige Rostroconch, of van het koraal Siphonophyllia. Ik houd me dus altijd aanbevolen voor vondstmeldingen. Weet u een fossiel te zitten dat niet mag ontbreken? Tot 1 maart 2020 is er nog tijd om uw vondst in het overzicht op te nemen. Stuur een foto (wat?) en een vindplaatsbeschrijving (waar?) naar mijn mailadres of mijn twitteraccount (zie Contactpagina voor details).

Deze tweede druk van Kijk waar je loopt! vervangt de eerste druk, die intussen is uitverkocht, en vormt het begin van een geplande serie boeken over de Nederlandse fossielen. Er staan delen over de gewervelde dieren (van Mosasaurus tot mammoet) en de ongewervelde dieren in de planning, en wellicht ook over de fossiele planten van Nederlandse bodem. Ze verschijnen bij de Historische Uitgeverij, Groningen.

(foto: detail ammoniet Houtrustrug, Den Haag)


De Uil en het Poesje

Het kakelverse en nu al onvolprezen vogelblad (-tijdschrift, -boek, -bundel: wat is het?) De Scharrelaar loofde in nummer 2019/1 een prijs uit voor de beste Nederlandse vertaling van Edward Lear’s beroemde nonsense-vers The Owl and The Pussycat. Ik waagde een poging, rekening houdend met Lear’s rijm en metrum, en won tot mijn niet geringe verbazing de prijs! Hier de vertaling:

De Uil en het Poesje

De uil en het poesje gingen uit varen
in een prachtige grasgroene schuit
Met een watermeloen en een flinke zak poen
voeren ze samen het zeegat uit
De uil zag de sterren, hoog in het zwerk
en zong begeleid door zijn luit
‘O heerlijke poes, mijn liefde voelt sterk
Wat een bloedmooie poes ben je toch
Dat ben je
Dat ben je
Wat een bloedmooie poes ben je toch!’

Poes riep met plezier: ‘Jij allerliefst dier,
‘k wist niet dat je zó mooi kon zingen
O laten we trouwen, ‘k zal ’t nimmer berouwen.
maar hoe komen we dan aan de ringen?’
Zo voeren ze maar, wel meer dan een jaar
naar het land van het Bingelbongkruid
En daar in het bos liepen twee varkentjes los
Met een ring aan het eind van hun snuit
Van hun snuit
Van hun snuit
Met een ring aan het eind van hun snuit.

Ze wilden het doen en boden toen poen
aan de zwijntjes, die riepen ‘da’s fijn!’
Ze werden getrouwd door een oude kalkoen
die woont naast de berg bij ’t ravijn.
Ze aten een dis van gebakken banaan
met een mes en een aftandse vork
En hand in hand, aan de rand van het strand
Dansten ze bij het licht van de maan
Van de maan
Van de maan
Ze dansten bij het licht van de maan.

PS: koop evengoed vooral De Scharrelaar, een uitgave van AtlasContact


Henry David Thoreau: Wandelen

“Ik wil een pleidooi houden voor de Natuur, voor wildheid en absolute vrijheid, en deze plaatsen tegenover burgerlijke vrijheid en beschaving. Ik wil de mens niet beschouwen als lid van de samenleving maar als bewoner, die deel van en één met de Natuur is. Ik wil mijn standpunt zonder voorbehoud en zo radicaal mogelijk duidelijk maken, want verdedigers van de beschaving zijn er genoeg: de predikant, het schoolbestuur – en ook u allen hier aanwezig is dat toevertrouwd.”

(…)

“Het Westen waarover ik spreek, is alleen maar een andere naam voor het Wilde; en wat ik heb willen zeggen, is dat in Wildheid het behoud van de wereld ligt.”

(…)

“Afgelopen november maakten we op een dag een prachtige zonsondergang mee. Ik wandelde in een weide waar een beek ontsprong, toen de zon ten slotte, vlak voor hij onderging, na een koude, grijze dag, een wolkenloze laag aan de horizon bereikte, en het allerzachtste, helderste ochtendzonlicht op het droge gras viel, op de stammen van de bomen aan de tegenovergelegen horizon en op de bladeren van de struikeiken op de helling, terwijl onze lange schaduwen zich naar het oosten over het gras uitstrekten, alsof we de enige stofdeeltjes in zijn stralen waren. Het was een licht zoals we het ons vlak daarvoor niet eens hadden kunnen voorstellen, en de lucht was ook zo warm en kalm dat er niets meer hoefde te gebeuren om van de weide een paradijs te maken. Toen we bedachten dat dit niet een uitzonderlijk verschijnsel was dat nooit weer zou plaatsvinden, maar dat het altijd weer, een oneindig aantal avonden zou plaatsvinden en het ook het jongste kind dat met ons liep zou opbeuren en vrolijk maken, was het nog schitterender. De zon gaat onder boven een oude weide, waar geen huis te zien is, met alle glorie en pracht waarmee hij steden overlaadt, zoals hij misschien nooit eerder is ondergegaan – daar laat een enkele blauwe kiekendief zijn vleugels vergulden, een muskusrat kijkt uit zijn hut, en in het midden van het drasland begint een zwartgeaderd beekje net te meanderen en wentelt traag om een vermolmde boomstronk. Zonder enige rimpeling of geruis te horen, wandelden we in zo’n zuiver en helder licht dat de dorre grassen en bladeren zo zacht en sereen verguldde, dat het was alsof ik nog nooit in zo’n gouden vloed had gebaad. De westkant van elk bos en elke helling lichtte op als de grenzen van het Elysium, en de zon op onze rug voelde aan als een vriendelijke herder die ons tegen de avond naar huis dreef. Zo kuieren wij naar het Heilige Land, tot de dag dat de zon helderder zal schijnen dan ooit, en onze geesten en onze harten zal verlichten, en onze levens zal beschijnen met een ontwakend licht, zo warm, zo sereen en goudkleurig als op een oever in de herfst.”

Dit waren achtereenvolgens de openingszin, de beroemde zin over Wildness (“in Wildness is the preservation of the World”), en de slotalinea, het prachtige coda met de zonsondergang uit Henry David Thoreau’s essay Walking, dat nu onder de titel Wandelen in Nederlandse vertaling is verschenen bij de Historische Uitgeverij (isbn 9789065540997). De vertaling is voorzien van een voorwoord van Norbert Peeters en een duidend nawoord van mijzelf. Het is een prachtig boekje geworden!


Stochastiek en terrasverwarmers

Mijn Vroege Vogels column van afgelopen zondag:

Dat was flink genieten vorige week, dat mooie warme weekend met temperaturen boven 20 graden. Halsoverkop de teenslippers tevoorschijn gehaald, rokjesdag was aangebroken. Heerlijk. Zes weken geleden werden we nog geteisterd door die verrekte Russische beer met gevoelstemperaturen van onder de min 10, gure winden die rechtstreeks van de ijzige Karelische toendra’s kwamen. Het weer is vooral zo boeiend omdat het zo onvoorspelbaar is. Ja, het weer van morgen kan redelijk worden voorspeld, maar dat van overmorgen is al iets lastiger en het weer van volgende week is per definitie onvoorspelbaar. En dat terwijl het weer zo mooi meetbaar is in termen van temperatuur, windsnelheid, luchtvochtigheid en zonintensiteit. Het is hartstikke bèta, maar toch weten we het nauwelijks langer dan over drie, vier dagen met zekerheid te voorspellen. Dat komt doordat het weer een zogenoemd stochastisch proces is. Moeilijk woord, stochastisch; het is een deelgebied van de hogere wiskunde en verwant aan dingen als kansberekeningen en de algebra van het toeval. Volgens wiki is een stochastisch proces een opeenvolging van toevallige uitkomsten. Simpel gezegd zijn er zoveel toevallige invloeden van buitenaf dat je daardoor niet kunt voorspellen wat er gaat gebeuren.

Er zijn ontzettend veel stochastische processen waar we in het dagelijks leven mee te maken hebben. Bekende voorbeelden zijn economische processen zoals de beurskoersen, het gedrag en de stemming van andere mensen met nadruk – uiteraard – op dat van pubers, de uitslagen van verkiezingen en de looprichting van een dronkenlap. Al zulke zaken kun je wel grofweg een beetje voorspellen, maar de uiteindelijke uitkomst is per definitie ongewis. Dat geldt ook voor het weer. Ja, we weten dat het ’s zomers warmer is dan ’s winters, maar daar blijft het ook wel bij, want het kan volgende week zondag zowel 30 als 15 graden zijn, stortregenen of kurkdroog zijn, stormen of windstil. Het houdt het leven spannend.

Maar goed, dit is allemaal een aanloop naar een grote ergernis in verband met die kou van onlangs. We houden niet van ongewisheid. We willen zekerheid. Mooi weer, een fijne warmte, en als de natuur er niet voor zorgt, maken we die zelf wel. Het laatste waar ikzelf bij een gevoelstemperatuur van min 12 en een snerpende noordoostenwind aan zou denken, is om buiten op een terras te gaan zitten om een biertje te drinken of zelfs in hemdsmouwen te dineren. En toch gebeurde dat overal, dankzij de meest idiote uitvinding die de mensheid ooit heeft voortgebracht: de terrasverwarmer. Vooral sinds het rookverbod de rokers naar de buitenruimte heeft verbannen, is het verschijnsel terrasverwarmer epidemisch toegenomen. Hele straten en halve pleinen worden opgewarmd met behulp van elektrische of gasgestookte branders. De hitte zorgt ervoor dat je aan de ene kant opwarmt en aan de andere kant even koud blijft als tevoren, maar vooral dat er een ongelooflijke hoeveelheid energie nutteloos in de gure wind wegwaait. Wat een onzin, het is hier Griekenland of Benidorm niet waar je het hele jaar buiten kunt zitten. Terwijl iedereen, de overheid voorop, de mond vol heeft over duurzaamheid en isolatie en dat we moeten besparen en van het gas af moeten, dat de laatste raamkiertjes moeten worden dichtgekit en we vooral geen lampje mogen laten branden in een ruimte waar we héél even niet zijn, vindt iedereen, de overheid voorop, het doodgewoon dat we de winterse buitenlucht verwarmen. Hoe krijg je het verzonnen? Bierdrinken op een ijzig winters terras, om dan na ruime intake van het nodige alcohol in een stochastische zwalk terug naar huis te waggelen.

Kunnen we niet gewoon stoppen met die onzin?


Shortlist UU-Publiprijs 2017

Dat is een leuke verrassing: ik ben samen met drie andere medewerkers van de Universiteit Utrecht (UU) genomineerd voor de UU-Publiprijs 2017, een prestigieuze prijs voor UU-medewerkers die op het gebied van public outreach leuk aan de weg timmeren. Annelien Bredenoord, Beatrice de Graaf en Joop Schippers, geen slecht gezelschap om tussen te verkeren. De informatie over de shortlist staat op het UU-intranet; dat is uiteraard besloten, dus hier is even het bericht gekopieerd:

De UU heeft de Utrechtse onderzoekers Annelien Bredenoord, Beatrice de Graaf, Jelle Reumer en Joop Schippers genomineerd voor de UU-Publiprijs 2017.  

Met de publiciteitsprijs beloont de universiteit een wetenschapper die zeer prominent in de media is en daar zelf ook actief een bijdrage aan levert. De UU wil hiermee wetenschappers stimuleren publiciteit te genereren voor hun onderzoek en deel te nemen aan het maatschappelijk debat.

De genomineerden

  • Prof. dr. Annelien Bredenoord is hoogleraar Ethiek van Biomedische Innovatie in het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Zij publiceert veel over de invloed die medische innovaties (stamcelonderzoek, voortplantingstechnologie, Big Data en biobanken) hebben op patiëntenzorg en de maatschappij.
  • Prof. dr. Beatrice de Graaf is hoogleraar History of international relations & global governance bij de faculteit Geesteswetenschappen. Zij komt veelvuldig in de media, onder andere met duiding van nieuws rond terrorisme en veiligheid.
  • Prof. dr. Jelle Reumer is hoogleraar Vertebrate Paleontology bij de faculteit Geowetenschappen en publiceerde in columns en boeken afgelopen jaar veel over onder meer natuur in steden.
  • Prof. dr. Joop Schippers is als arbeidseconoom verbonden aan de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie. Hij publiceert over talloze onderwerpen zoals bijvoorbeeld flexibel, vast of contract werk, deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en pensioenleeftijd.

De winnaar van vorig jaar was Martin van den Berg, hoogleraar Toxicologie. Twee genomineerden van dit jaar wonnen de Publiprijs al eerder, namelijk Beatrice de Graaf en Joop Schippers. De winnaar wordt op 8 januari bekend gemaakt. De nominatie komt tot stand door een gewogen telling van publiciteitsuitingen van Utrechtse wetenschappers, zowel in kranten en bladen als via radio en televisie en social media. Een jury evalueert binnenkort de vier genomineerden en maakt de winnaar bekend op 8 januari tijdens de nieuwjaarsreceptie van het College van Bestuur.