Jelle Reumer

WETENSCHAP & COMMUNICATIE


Wetenschapsfraude uit 1726

In Teylers Museum liggen zes vreemde fossielen, de zogeheten Lügensteine van professor Beringer. Het zijn nepfossielen uit het begin van de achttiende eeuw. In totaal zijn er nog ongeveer vijfhonderd van deze objecten bewaard gebleven, vooral in musea in Duitsland. De standaardverklaringen over het bestaan van deze stenen is dat ze zijn gemaakt om de professor een oor aan te naaien, hetzij door studenten om een grap met hem uit te halen, dan wel door twee na-ijverige collega’s om hem in diskrediet te brengen.

Het is mijn hypothese dat beide verklaringen onjuist zijn, en dat ze zijn gemaakt door of in opdracht van Beringer zelf, teneinde zijn reputatie te verhogen. Hij was behalve arrogant ook gefrustreerd. Professor Johann Bartolomeus Adam Beringer (1670-1738) was, in tegenstelling tijdgenoten zoals als de beroemde natuurvorser Johan Jacob Scheuchzer (1672-1733) uit Zürich, een onbekende grootheid. Hij zat klem in zijn woonplaats Würzburg in Beieren, als de lijfarts van de plaatselijke heerser, de Fürst-Bischof. Er is zelfs – en dat is uniek voor geleerden uit die tijd – geen portret van Beringer overgeleverd.

Tussen 31 mei 1725 en voorjaar 1726 zijn ongeveer tweeduizend Lügensteine opgedoken; een deel ervan werd door Beringer gepubliceerd als zijnde echte fossiele overblijfselen in een rijk geïllustreerd boek, Lithographiae wirceburgensis geheten. We zien daarin diverse naïeve afbeeldingen van veronderstelde fossielen: insecten, vissen, vogels en zelfs van hemellichamen en hebreeuwse letters.

Om iemand in diskrediet te brengen of om een practical joke uit te halen zou hooguit een dozijn objecten voldoende zijn. De enorme productie van circa tweeduizend Lügensteine in een jaar tijd kan alleen maar duiden op opzettelijkheid. Het is daarmee een vroeg geval van wetenschapsfraude. Wie er meer over Beringer en zijn hoax wil lezen: in de Revue de Paléobiologie publiceerde ik erover.


Levendbarend of toch maar eieren?

Onlangs uitte een gewaardeerde collega-columnist in lyrische bewoordingen zijn vertedering over de geboorte van twee kiwi’s ergens in Nieuw-Zeeland. Hij stelde daarbij de aloude kip-ei vraag, toegepast op die vreemde vogels: wat was er eerder, de kiwi of het ei? Dat nu is een onzinnige vraag, die je behalve over de kip en de kiwi ook kunt stellen over de koolmees, de kaketoe, de kramsvogel, de kraai en alle andere tienduizend vogelsoorten wier naam niet met een ‘k’ begint. Ieder ei komt uit een kip voort en elke kip uit een ei; en zo kun je terugtellend in het diepe duister van de tijd verdwijnen om uiteindelijk ergens uit te komen bij de eerste eencellige die noch kip noch ei was. Laat staan een kiwi.

Maar dat ei is wel een intrigerend ding. Alleen al om je in gedachten voor te stellen hoe in het vogellijf een ei wordt gevormd, altijd in de juiste vorm gegoten, altijd van de juiste kleurtjes of spikkeltjes voorzien en van een harde kalken verpakking waarbij vergeleken de oranje plastic eieren van een bekend Duits chocolademark niet meer zijn dan een volslagen mislukte imitatie van het ideaal. Probeer zelf maar eens een ei te maken. Vogels kunnen dat.

Maar toch zitten er nadelen aan. Eieren zijn lekker, niet alleen zachtgekookt op zondagochtend terwijl u naar dit programma luistert, nee, ook kraaien, eksters, hermelijnen, vossen, vlaamse gaaien en slangen zijn dol op een eitje. Het gevolg is dat dikwijls meer dan de helft van alle gelegde eitjes wordt gepredeerd zoals dat zo mooi heet. Oftewel opgevreten. Van alle merellegsels wordt het merendeel opgegeten door roofdieren, van alle eieren van onze gekoesterde weidevogels verdwijnt het overgrote deel dat niet al eerder door de maaimachine is verhakseld in de maag van kraai of bunzing. Het leggen van eieren is een zeer inefficiënte manier om je voort te planten.

Het is dus niet verwonderlijk dat de evolutie ervoor heeft gezorgd dat veel dieren levendbarend zijn. Bijna alle zoogdieren zijn levendbarend, op het vogelbekdier en de mierenegel na. Er zijn levendbarende hagedissen. Er zijn levendbarende vissen, denk maar aan de bekende guppy’s die hun jonkies zomaar in het aquariumwater uitpoepen. Er zijn ook levendbarende haaien. Zelfs die uitgestorven zeereptielen zoals ichthyosaurussen en plesiosaurussen en de monsterlijke mosasaurus waren levendbarend. Zeepaardjes zijn levendbarend. Er zijn zelfs levendbarende kikkers. Bij schildpadden lukte het de evolutie niet, maar die kunnen met dat harde harnas bezwaarlijk zwanger worden en moeten dus nog altijd eieren leggen op warme zandstranden waar allerlei roofdieren en toeristen het voortplantingssucces aardig omlaag halen.

De evolutie zorgde ervoor dat overal in de stamboom van de gewervelde dieren de eitjes veilig werden binnengehouden. Alleen bij de vogels is dat nooit gelukt, en daar snap ik dus niets van. Waarom zijn er wel levendbarende kikkers, haaien, guppen, zeepaardjes, hagedissen, muizen en mensen, maar geen levendbarende kippen, kiwi’s, kraaien, kaketoes, koolmeesjes, kramsvogels of een van de tienduizend andere vogels wier naam niet met een ‘k’ begint? Dat is toch een enorme verspilling van tijd, energie, moeite en kostbare eiwitten?

De vraag moet dus niet luiden of de kip er eerder was dan het ei of omgekeerd, maar waarom die stomme kippen (kiwi’s, enzovoort) nog altijd eieren leggen. Waar blijft de levendbarende vogel?


Ben er weer

Een jaar lang heb ik niets aan deze website gedaan, geen berichten toegevoegd, niets gewijzigd of aangepast. Daar gaat vanaf nu verandering in komen.

Momenteel werk ik aan de laatste fase van mijn nieuwe boek, dat de (werk)titel De salamander, de mammoet en het monster van Maastricht heeft. Het gaat over de ontwikkeling in het denken over fossielen, en de geschiedenis van de paleontologie. Dat hele verhaal is te illustreren aan de hand van de collectie van Teylers Museum in Haarlem; die collectie staat dan ook centraal in het boek. Maar het gaat ook over interessante natuurvorsers en verzamelaars als Petrus Camper, Georges Cuvier, Mary Anning en Eugène Dubois. Over het oudste geval van wetenschapsfraude. Over het gebruik van dwangarbeiders bij het doen van opgravingen. Verschijningsdatum: ergens in 2024!

Het standbeeld van Georges Cuvier in Montbéliard


Opsekops

Langzaam gegroeide ergernis over die op z’n kop hangende vlaggen en een verkeerd spandoek leidden tot deze column voor Vara’s Vroege Vogels van 18 september. Ook hier te beluisteren.

Een paar weken geleden zag ik op twitter een fotootje voorbijkomen dat door iemand in de Duitse havenstad Kiel was gemaakt. Er wapperden drie vlaggen op het kiekje: een Duitse, de stadsvlag van Kiel, en de Nederlandse vlag, maar dan op z’n kop, blauw-wit-rood. Het commentaar bij het fotootje luidde dat ze nu in Duitsland kennelijk al zijn gaan denken dat de Nederlandse vlag zo hoort te hangen. Een even grappige als ietwat pijnlijke vergissing, want blauw-wit-rood is gewoon de nationale vlag van de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein, de noordelijkste van de Duitse Länder, gelegen tussen Hamburg en Denemarken. Kiel is er de hoofdstad van.

Het is ook pijnlijk, maar minder grappig, dat grote delen van ons eigen land zijn volgehangen met diezelfde vlaggen, de trotse driekleur van Sleeswijk-Holstein, maar dan met een heel andere bedoeling dan men er in Kiel mee heeft. Vele tientallen, ik denk wel meer dan honderd, zag ik laatst in Zuid-Holland wapperen langs de N-weg tussen Krimpen aan den IJssel en Schoonhoven. Ook de rest van ons land, iets meer in het buitengebied dan in de steden, is rijkelijk versierd met het blauw-wit-rood. Wat u daarvan vindt, moet u natuurlijk zelf weten, ik vind het vooral minder ludiek dan het vastknopen van rode boerenzakdoeken aan trekhaken, spiegels en ruitenwissers, maar zolang men geen hakenkruizen ophangt, valt het allemaal onder de vrijheid van meningsuiting.

Een andere meningsuiting trof mij onaangenamer, daar langs die provinciale weg in de Krimpenerwaard. Op een groot spandoek stond in vette hoofdletters de tekst ‘Stop de stikstofleugen’. Je kunt rode zakdoeken vastknopen en Duitse deelstaatvlaggen ophangen, maar die tekst slaat natuurlijk nergens op. Welke leugen? Het feit dat we een stikstofprobleem hebben? Dat is geen leugen. Het feit dat we in ons toch al zo overbevolkte land veel te veel vee hebben rondlopen? Dat is ook geen leugen. Dat onze biodiversiteit inmiddels tot een droevig en miezerig restantje is gereduceerd? Dat we een mestoverschot hebben? Dat er overal zoveel dieren opgehokt zitten dat ziekten als vogelgriep, Q-koorts en andere zoönosen niet meer tegen te houden zijn?

Dat zijn allemaal geen leugens. Wetenschappelijke feiten zijn geen leugens. Wie wetenschappelijke kennis afdoet als onzin, of als ook maar een willekeurige mening waarmee je de kont van het varken kunt afvegen, die heeft zijn kop diep in het zand gestoken. Die ziet de wereld op z’n kop.

Ik zag laatst ergens, ik weet niet meer waar, een stel struisvogels in een weiland lopen. Die dieren symboliseren de situatie als geen ander. Wie net als een struisvogel zijn kop in het Veluwse zand steekt – of in andere delen van ons land zoals de Krimpenerwaard in de langzaam inklinkende veengrond – die moet diep bukken en ziet dan de wereld op z’n kop. Wie dat doet, staat letterlijk met zijn rug naar de rest van de maatschappij. Maar er kleeft ook een voordeel aan die domme opsekopse struisvogelhouding. Je ziet vanuit die positie namelijk de vlaggen weer in de juiste positie. Dan is de vlag van Sleeswijk-Holstein weer gewoon de rood-wit-blauwe Nederlandse driekleur geworden. Zoals die hoort te zijn.


optelsom

Mijn Vroege Vogels column van 21 augustus 2022

Onlangs stond er een interessante reportage in de krant over het bezoek van vijftig wetenschappers en evenveel toeristen aan Spitsbergen. Mijmerend over de maatregelen om bescherming van de Arctische en Antarctische gebieden af te dwingen merkte een meegereisde jurist het volgende op (ik citeer): ‘Er zijn met name zorgen over de optelsom van effecten. Mensen nemen vreemde plantenzaden mee, er is druk op de biodiversiteit en de rust van de dieren, steeds meer ongerepte plaatsen worden bezocht. Die cumulatieve effecten zijn lastig met wetten op te lossen.’ Einde citaat. Wat is hier aan de hand? Het kernwoord in de ontboezeming van deze jurist is optelsom, of sjieker gezegd: cumulatie. Het is een verschijnsel dat je op veel gebieden tegenkomt en waarmee tot nu toe eigenlijk nooit rekening wordt gehouden.

Een totaal ander voorbeeld doet zich voor in de stad waar ik woon. Er is een busbaan waar dagelijks 1350 bussen doorheen denderen. Daar zijn ook feestcafé’s met een vergunning en met veel nachtelijk rumoer en overlast. Er worden ook dikwijls festivals georganiseerd die gepaard gaan met drukte en harde muziek. Alleen een busbaan is geen drama. Eén café waar midden in de nacht dronken volk uit tevoorschijn tuimelt dat zich nog een tijdje misdraagt, is ook wel te overleven. Af en toe een festival met luidruchtig feestgedruis is leuk. Maar de optelsom van verkeersdrukte, dronken volk, takkeherrie en ordeloze bergen fietsen maakt zo’n woonwijk tot een kruising tussen Pinkpop, Zandvoort en een vuilnisbelt. De overheid heeft daar moeite mee, want voor elk van de activiteiten worden binnen de grenzen van de wet vergunningen verleend. De optelsom kent helaas geen wettelijke basis.

Precies hetzelfde doet zich voor bij de vergunningverlening voor bestrijdingsmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen of hoe je de honderden gifstoffen die in het milieu worden losgelaten ook wilt noemen. Voor elke gifstof geldt een bepaalde maximum toegestane waarde, netjes wiskundig uitgedrukt in microgram per aardbei, liter per hectare of nanogram per dag. U kent allemaal dat soort cijfertjes wel. Waar de toelatingsregels niet op letten, is de optelsom. Onlangs onderzocht de actiegroep Pesticide Action Network het aantal gifstoffen op aardbeien en men vond maar liefst negentien verschillende middelen in vijftien bakjes met zomerkoninkjes. Het is vooral de optelsom van al die stoffen die de organisatie zorgen baart, zo viel te lezen.

Daar was dat woord weer: optelsom. Per afzonderlijk bestrijdingsmiddel is ongetwijfeld geen enkele grenswaarde overschreden, maar, zo merkte een Nijmeegse hoogleraar hierover op: wat de combinatie van al die stoffen in een menselijk lichaam teweegbrengt is nooit goed vastgesteld.

Of het nu om effecten van de menselijke aanwezigheid in het Arctische of Antarctische ecosysteem gaat, of om het leefklimaat in een stadswijk, of om de risico’s van bestrijdingsmiddelen in ons eten, er is veel te weinig aandacht voor de optelsom van schadelijke invloeden, voor de gevolgen van cumulatie voor de gezondheid van mens en natuur.

Wel jammer dat aardbeien zo lekker zijn.


Herkomstpijn

Mijn Vroege Vogels column van maart was geïnspireerd op het fraaie landschap in de Franse Orne. En op de ook in dat land onverbiddelijk oprukkende verdozing.

De mensheid is ooit in Afrika ontstaan en van daaruit over de rest van de wereld uitgewaaierd. Onze bakermat is de savanne, een glooiend halfopen landschap van graslanden, verspreide bomen en boomgroepen, kuddes grazende dieren en af en toe een rivier of meertje want er moest ook gedronken kunnen worden. Dat landschap is het decor waarin Homo sapiens ontstond en opgroeide, alvorens de biezen werden gepakt op weg naar elders. Dat landschap is echter nog niet uit onze genetische bagage verdwenen. We zijn eraan aangepast en voelen ons erin thuis, zoals een eekhoorn zich thuis voelt in een naaldbomenbos en een haring in de Noordzee.

Deze gedachte wordt wel aangeduid met de term savanne-hypothese en je komt de gevolgen ervan op diverse plaatsen en in diverse uitingen tegen. Een goed voorbeeld zijn schilderijen uit de tijd van de Romantiek, met koeien die loom onder een boomgroepje rusten, een herder en een herderinnetje naast een kabbelend beekje. Stadsparken zoals het Amsterdamse Vondelpark, het Utrechtse Wilhelminapark, Park Sonsbeek in Arnhem en Het Park in Rotterdam zijn aangelegd in wat wel de Engelse landschapsstijl wordt genoemd, een ontwerpprincipe dat feitelijk een vertaling is van de savannehypothese. Dat woord ‘Engels’ in de term Engelse landschapsstijl is afkomstig van het fraaie Britse landschap van streken als de Cotswolds dat we allemaal wel kennen van kneuterige Engelse series als Midsomer Murders. Het is ook het landschap waar we graag de vakantie doorbrengen en dat we vinden in de Normandische bocage, in de Ardèche en de Limousin: glooiende landschappen met bosschages, meidoornheggetjes, beige koeien, kabbelende beekjes en allerlei ander pittoresks. Je vindt meer campings bij Vaals of Valkenburg dan bij Lelystad of Emmeloord.

Maar zo’n landschap is niet rendabel voor de intensieve landbouw en voor de moderne distributie-economie. Een meidoornhaag mag dan wel aardig zijn voor de braamsluiper en de zwartkop, maar die vierkante meters leveren niks op; weg ermee! Een weiland met koeien of schapen mag dan wel leuk en groen zijn, het is economisch gezien zonde van de ruimte want een datacenter of distributiecentrum levert meer rendement op. En dus gaat ons landschap naar de knoppen.

Ik ben net terug van een paar weken in Frankrijk en hier en daar is ook dat land in rap tempo aan het veranderen in een eindeloze aaneenschakeling van distributiecentra, enorme golfplaten bouwsels met de esthetiek van een verhuisdoos. De verdozing van het landschap is een universeel verschijnsel geworden. Na de ramp met de onafzienbare mais- en raaigrasakkers waarvoor het woord landschapspijn werd gemunt, zien we nu het volgende fenomeen op de glijdende schaal naar de afgrond. Data- en distributiecentra. En vergeet de glinsterende velden vol zonnepanelen niet. Het levert een landschap op waar niemand zich nog in thuis voelt. Het doet pijn, niet alleen aan de ogen, maar dieper, het bezeert onze ingeboren gevoelens van herkomst en geborgenheid en doorbreekt de eeuwenoude evolutionaire lijn naar onze wortels op de savanne. Het is herkomstpijn. En het lijkt onomkeerbaar, dat is nog het ergste.


De Snuiters zijn gearriveerd!

Het eerste exemplaar van De snuiters (anatomie en gedrag van de Rhinogradentia) is uitgereikt aan Bibi Dumon Tak tijdens een genoeglijke bijeenkomst in Het Natuurhistorisch te Rotterdam. Ik las daarbij het beroemde gedicht voor van Christian Morgenstern over het Nasobeem. Dit vers inspireerde Stümpke / Steiner tot het schrijven van zijn monografie over de Rhinogradentia.

Met trage pas, niet heel gezwind,

en in gezelschap van zijn kind,

schrijdt op zijn neus het nasobeem.

Hij staat in Winkler Prins noch Brehm,

en evenmin in de Larousse,

en ook in Brockhaus staat hij niet.

Zijn eerste openbaring kwam pardoes

tot stand dankzij mijn lied.

Op zijn neus, niet heel gezwind,

(zoals gezegd) en niet alleen,

maar in gezelschap van zijn kind,

schrijdt sindsdien het nasobeem.

Het boek is in de boekhandel te koop (o.a. hier en hier), en kost 17,95 euro.


Long time no see

Ik ben een tijdje niet heel actief geweest op mijn site. Daar gaat verandering in komen. Volgende week verschijnt mijn nieuwe boek De snuiters! Eigenlijk is het niet mijn eigen boek, want het is geschreven door Harald Stümpke (een pseudoniem van de Duitse hoogleraar zoölogie Gerolf Steiner). Het is al meer dan een halve eeuw geleden verschenen, in het Duits, en het gaat over een fictieve diergroep, de Rhinogradentia, die tot voor kort voorkwam op een thans verdwenen archipel in de Stille Oceaan. Alles in het boek is verzonnen, maar op een zodanige wijze dat het echt zou kunnen zijn. Ooit zijn er vertalingen van verschenen in het Engels, Frans, Italiaans en Japans, maar een Nederlandse vertaling van dit waanzinnig leuke boek over de evolutie van de Rhinogradentia – de Snuiters- was er niet. Om die reden heb ik besloten er een Nederlandse vertaling van te maken, en het boek te voorzien van een inleiding waarin onder andere de serieuze wetenschappelijke aspecten en de literaire positie van het nonsensverhaal worden uitgelegd. Op 25 maart neemt Bibi Dumon Tak het eerste exemplaar in ontvangst.

Zie hier op de website van Uitgeverij Lias voor meer informatie. Wordt vervolgd!


Een uitgewoond huis achterlaten?

De Vroege Vogels column van afgelopen week was getriggerd door de waanzin van de commerciële ruimtevaart:

Goedemorgen beste vroegevogelaars. Hopelijk hebben jullie allemaal goed geslapen. De ervaring leert dat veel luisteraars op dit tijdstip nog in bed liggen, wellicht voorzien van een zachtgekookt eitje, een croissant en een kop koffie of thee. Of u heeft dat al op, maar in elk geval bent u thuis. Misschien zit u nu wel in uw tent of caravan of kampeerbusje, dat kan ook, maar ook dat kunt u uw thuis noemen.

Dat thuis, daar wil ik het eens over hebben. Wat voor een konijn zijn hol is en voor een ooievaar zijn takkennest, is voor u uw thuis. Het konijn houdt zijn hol een beetje proper en comfortabel. De ooievaar is vrij permanent bezig met het herschikken van takken en het uit het nest gooien van rommel die er niet thuishoort. De dieren plegen voortdurend onderhoud aan wat ze, als ze konden praten, hun thuis zouden noemen. Wij doen hetzelfde. De ramen worden gelapt, het tapijt gestofzuigd, het bed verschoond, de prullenbak geleegd, de buitenboel geschilderd en de dakgoten ontdaan van verstoppend blad. Er zullen niet veel mensen zijn die totaal niets aan reiniging of onderhoud doen, want anders gaan de kozijnen rotten, stort de dakgoot omlaag, lopen de ratten en de muizen feest te vieren in uw keuken en uiteindelijk groeien de bomen een keer letterlijk door het vermolmde dakbeschot.

Zover laten we het niet komen, maar het zou kunnen. U kunt uw thuis totaal verwaarlozen, laten vervuilen en vergaan en instorten en wanneer het echt te gek wordt, besluiten te vertrekken naar een ander huis, onder achterlating van het oude uitgewoonde karkas.

Nu denkt u natuurlijk dat ik gek geworden ben, en dat er geen zinnig mens is die zoiets zou doen, een huis totaal uitwonen en het daarna gewoon achterlaten. Maar zulke mensen zijn er wel degelijk. Ze wonen ons aller thuis uit, onze oikos, de aarde. Het IPCC rapport dat deze week verscheen, is een meerjarenonderhoudsplan voor de aarde, die ons thuis is. Er is veel onderhoud nodig, want een deel van dat thuis staat flink in de fik, een ander deel is overstroomd en de atmosfeer, het dakbeschot van ons thuis, is er slecht aan toe. Er moet echt wat gebeuren.

Maar ziet: vertroebelde geesten beweren nu dat we best naar een ander thuis kunnen verkassen. Dat we op de maan kunnen gaan wonen of zelfs op Mars. Onder de bezielende leiding van Richard Branson, Jeff Bezos en Elon Musk zou de mensheid zich moeten voorbereiden op een verhuizing naar het heelal, de aarde achterlatend als een leeggeperste sinaasappelschil. Wat mij betreft mogen de heren definitief vertrekken, alle drie, naar de maan of naar Mars, en daar blijven. Dan hoeven ze óns niet te hinderen bij het broodnodige onderhoud aan ons aller thuis, onze aarde, die wel een poetsbeurt en spreekwoordelijk kwastje verf kan gebruiken.


De waanzin van terrasverwarmers

Op 16 mei was ik weer te gast bij Vroege Vogels, voor de maandelijkse column. Over een van mijn ergernissen deze keer: de terrasverwarmer.

De laatste vier, vijf weken was het gemiddeld veel te koud voor de tijd van het jaar. Een gure noordooster teisterde het land; boomknoppen bleven van ellende in hun bruine schubben schuilen, de krentenbloesem wachtte twee weken met ontluiken, fruittelers moesten ’s nachts hun boomgaard besproeien. Maar het was een april zoals we die vijftig jaar geleden altijd hadden en dat iedereen nu zo zat te klagen over de kou is een mooi voorbeeld van het shifting baseline syndrome. We weten tegenwoordig niet beter dan dat je in april lekker op het terras kunt zitten. Zo werd de lockdown toch een beetje draaglijk, want je denkt: wie wil er nou buiten zitten bij een noordooster windkracht 4 en een temperatuur van hooguit 9 graden? 

Antwoord: bijna iedereen. En we mogen weer. Terrassen zaten dus meteen overal stampvol. Gezellig op anderhalve meter en onder achterlating van je telefoonnummer laafde ons land zich aan koffie en bier. Natuurlijk, het was veel te koud om lang buiten te zitten, we zijn hier tenslotte niet in de Provence of Andalusië, maar daar heeft men iets op gevonden. De terrasverwarming. Een zalige uitvinding is dat, tot je er over gaat nadenken. Want wat doet zo’n ding, behalve je nek langzaam stoven zodat je eigenlijk als een speenvarken aan een spit af en toe zou willen ronddraaien? De terrasverwarmer verwarmt niet het terras, maar de buitenlucht. De wolken. Die buitenlucht wordt – ondanks die noordooster van de afgelopen tijd – door de klimaatverandering vanzelf wel warmer, daar hoeven we niet nog eens extra aan bij te dragen. Maar dat is té logisch geredeneerd.

De horeca is een in ons land goed florerende bedrijfstak met twee doelstellingen, of businessmodellen of targets, want het moderne personeel spreekt nog amper Nederlands, of hoe je het ook wilt noemen. Het eerste is het serveren van eten en drinken. Exquise sterrengerechten of vettig fastfood en alles daartussenin, en diverse dranken. Het tweede businesstarget is het opwarmen van de buitenlucht. Voor het eerste doel zijn de menukaart, tafeltjes, bestek, het fornuis, de kurkentrekker en de bierpomp uitgevonden, voor het tweede doel de terrasverwarmer. Dit terwijl de overheid te pas en te onpas roept dat we vooral erg duurzaam moeten zijn. Plaatselijke overheden willen graag de duurzaamste gemeente van het land zijn. Wij burgers worden met zachte drang gestimuleerd om oude ruiten te vervangen door HR++glas, onze vloer te isoleren, onze vleesconsumptie te reduceren, onze benzine- of dieselauto te vervangen door een elektrisch exemplaar en om een warmtepomp te installeren. Terwijl dat dus allemaal wordt geroepen en gestimuleerd, mag de horeca gewoon met welwillende goedkeuring van diezelfde overheid vrolijk de wolken verwarmen.

Een paar jaar geleden liep ik rond elf uur ’s avonds van het station door de binnenstad naar huis. Het was winter, het vroor een graad of vijf, zes en er stond een nare en gure noordoostenwind want die had je toen ook. Het was van dat winterweer waarbij je vroeger een oude krant onder je trui stopte voor een beetje extra isolatie. Ik liep over een plein. Op een van de terrassen daar zat een vrolijk gezelschap aan het bier. In hemdsmouwen. U hoort het goed: IN HEMDSMOUWEN! Bij krakende vorst en een snerpende noordooster. De terrasverwarmer is van overheidswege gedoogde waanzin.

In Frankrijk heeft het parlement onlangs het licht gezien en worden ze binnenkort verboden. Nu hier nog.