In Teylers Museum liggen zes vreemde fossielen, de zogeheten Lügensteine van professor Beringer. Het zijn nepfossielen uit het begin van de achttiende eeuw. In totaal zijn er nog ongeveer vijfhonderd van deze objecten bewaard gebleven, vooral in musea in Duitsland. De standaardverklaringen over het bestaan van deze stenen is dat ze zijn gemaakt om de professor een oor aan te naaien, hetzij door studenten om een grap met hem uit te halen, dan wel door twee na-ijverige collega’s om hem in diskrediet te brengen.
Het is mijn hypothese dat beide verklaringen onjuist zijn, en dat ze zijn gemaakt door of in opdracht van Beringer zelf, teneinde zijn reputatie te verhogen. Hij was behalve arrogant ook gefrustreerd. Professor Johann Bartolomeus Adam Beringer (1670-1738) was, in tegenstelling tijdgenoten zoals als de beroemde natuurvorser Johan Jacob Scheuchzer (1672-1733) uit Zürich, een onbekende grootheid. Hij zat klem in zijn woonplaats Würzburg in Beieren, als de lijfarts van de plaatselijke heerser, de Fürst-Bischof. Er is zelfs – en dat is uniek voor geleerden uit die tijd – geen portret van Beringer overgeleverd.
Tussen 31 mei 1725 en voorjaar 1726 zijn ongeveer tweeduizend Lügensteine opgedoken; een deel ervan werd door Beringer gepubliceerd als zijnde echte fossiele overblijfselen in een rijk geïllustreerd boek, Lithographiae wirceburgensis geheten. We zien daarin diverse naïeve afbeeldingen van veronderstelde fossielen: insecten, vissen, vogels en zelfs van hemellichamen en hebreeuwse letters.
Om iemand in diskrediet te brengen of om een practical joke uit te halen zou hooguit een dozijn objecten voldoende zijn. De enorme productie van circa tweeduizend Lügensteine in een jaar tijd kan alleen maar duiden op opzettelijkheid. Het is daarmee een vroeg geval van wetenschapsfraude. Wie er meer over Beringer en zijn hoax wil lezen: in de Revue de Paléobiologie publiceerde ik erover.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.